Close

24 oktober 2018

Reparatiewetgeving verduidelijkt de minimumbezoldigingsvereiste voor bedrijfsleiders

Reparatiewetgeving verduidelijkt minimumbezoldigingsvereiste bedrijfsleiders

De wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 zorgde voor heel wat fiscale aanpassingen. Eén van de daarin opgenomen maatregelen, de invoering/aanpassing van de minimumbezoldigingsvereiste van 45 000 EUR, creëerde een aantal onduidelijkheden. Met de wet van 30 juli 2018 schept de wetgever nu meer duidelijkheid.

Situering

De minimumbezoldigingsvereiste is van belang voor zgn. KMO’s (in de zin van het Wetboek van Vennootschappen) die toepassing wensen te maken van het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting.

Het verlaagd opklimmend tarief voor KMO’s (winst <25 000 EUR: 24,25%; winst 25 000 tot 90 000 EUR: 31,00%; winst 90 000 – 322 500 EUR: 34,50%) is sinds 1 januari 2018 vervangen door een lineair tarief van 20% op de eerste schijf van 100 000 EUR belastbaar inkomen en 29% daarboven. Opdat een KMO het tarief van 20% kan toepassen, is o.m. vereist dat de vennootschap een bezoldiging aan een bedrijfsleider toekent van minimum 45 000 EUR (voorheen 36 000 EUR).

Daarnaast bepaalt de wet van 25 december 2017 dat elke vennootschap (groot of klein) vanaf aanslagjaar 2019 aan ten minste één van zijn bedrijfsleiders een bezoldiging van minimaal 45 000 EUR moet toekennen. Indien dit niet het geval is, wordt de vennootschap onderworpen aan een afzonderlijke aanslag van 5% (zie verder voor de berekeningsbasis).

Zowel voor de bedrijfsleider/natuurlijk persoon als voor de bedrijfsleider/rechtspersoon

De wet van 25 december 2017 was vatbaar voor een dubbele interpretatie: is de minimumbezoldigingsvereiste enkel van toepassing indien de vennootschap minstens één natuurlijk persoon als bedrijfsleider heeft of is die altijd van toepassing, d.w.z. ook als de vennootschap enkel rechtspersonen als bestuurder heeft.

De wet van 30 juli 2018 sluit die discussie en bepaalt dat de bezoldigingsverplichting ook geldt voor vennootschappen met enkel rechtspersonen als bestuurders. Eén troost, deze afzonderlijke aanslag van 5% is voor alle vennootschappen een fiscaal aftrekbare beroepskost.

De berekeningsbasis van deze aanslag wordt niet gewijzigd. Het tarief van 5% wordt toegepast op het positieve verschil tussen (a) de vereiste minimumbezoldiging, zijnde 
45 000 EUR of (indien lager) de belastbare winst, en (b) de hoogste bezoldiging toegekend aan één van zijn bedrijfsleiders/natuurlijk personen.

Noteer dat de minister van financiën de toepassing van het attractiebeginsel ingeval van een gratis mandaat heeft bevestigd. Als een bedrijfsleider/natuurlijk persoon zijn mandaat gratis uitoefent en daarnaast als werknemer wordt tewerkgesteld in de vennootschap, dan zullen zijn bezoldigingen als werknemer meegerekend worden om te bepalen of de 45 000 EUR-grens wordt behaald.

Behoud van het tarief

Aanvankelijk was voorzien in een stijging van het tarief van de afzonderlijke aanslag van 5% naar 10% met ingang van aanslagjaar 2021. De reparatiewetgeving maakt deze verhoging nu ongedaan. Het tarief blijft tot nader bericht behouden op 5%.

Schuldenaar in een groepscontext

Voor verbonden vennootschappen waarvan ten minste de helft van de bedrijfsleiders/natuurlijk personen dezelfde personen zijn, volstaat het dat de totale bezoldiging (door de verschillende vennootschappen) aan één van die bedrijfsleiders 75 000 EUR (en dus niet 45 000 EUR) bedraagt. De recente wetswijziging verduidelijkt nu dat bij gebreke hieraan, de afzonderlijke aanslag verschuldigd is in hoofde van de vennootschap met de hoogste belastbare winst.

Conclusie

Met de wet van 30 juli 2018 werd een aantal onduidelijkheden weggewerkt. Alle vennootschappen (zowel grote, als kleine; zowel deze met bedrijfsleiders/natuurlijk personen als zonder) zijn vanaf aanslagjaar 2019 onderworpen aan een bijkomende belasting van 5% tenzij ze voldoen aan de minimumbezoldigingsvereiste van 45 000 EUR. Ondernemingen met enkel mandatarissen/rechtspersonen, dienen aldus na te gaan of de aanstelling van een bedrijfsleider/natuurlijk persoon (met de daaraan verbonden sociale verplichtingen) opweegt tegen de afzonderlijke aanslag van 5%. Een alternatief bestaat erin om een persoon die als werknemer binnen de onderneming wordt tewerkgesteld, een (onbezoldigd) mandaat van bedrijfsleider te geven. Op grond van het attractiebeginsel zullen immers zijn bezoldigingen als werknemer, zelfs bij een gratis mandaat, in aanmerking worden genomen.

Justine Bouckaert, De Langhe Advocaten

Gepubliceerd in VOKA – Ondernemers West-Vlaanderen, editie 14, september 2018

Terug naar overzicht
WEBSITE DOOR CONCEPTTOSCREEN