De saga van de gesplitste inschrijving
De Vlaamse Belastingdienst heeft met zijn standpunt (nr. 15004) inzake de gesplitste aankoop/de gesplitste inschrijving van vruchtgebruik en bloot eigendom reeds meermaals voor opschudding gezorgd. De optionele tussenkomst van een Nederlandse notaris bij de gesplitste inschrijving van effecten en geldbeleggingen leek niet langer mogelijk/aan te raden. Hoewel de praktijk noodgedwongen de bestaande (en nieuw op te richten) maatschappen enigszins conform dit standpunt aanpaste, heerste er een groot ongenoegen. Een annulatieberoep bij de Raad van State werd succesvol afgerond. De Raad van State vernietigde het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst over de hele lijn (arrest nr. 241.761 dd. 12 juni 2018).
1. Situatie
Een gesplitste inschrijving doet zich veelal voor in de volgende situatie. De ouders gaan, bij onderhandse akte, over tot de oprichting van een burgerlijke maatschap waarin zij hun geldbeleggingen inbrengen. Vervolgens schenken zij, voor een Nederlandse notaris, hun deelbewijzen aan hun kinderen onder voorbehoud van vruchtgebruik voor henzelf. Een gesplitste inschrijving volgt: het vruchtgebruik wordt aangehouden door de ouders, de kinderen worden ingeschreven als bloot eigenaren.
De tussenkomst van een Nederlandse notaris zorgt ervoor dat geen schenkbelasting (3% in rechte lijn en tussen echtgenoten, 7% in alle andere gevallen) verschuldigd is. Als de schenker gedurende minstens drie jaar na de schenking in leven blijft, kan de bloot eigendom van de deelbewijzen belastingvrij overgaan naar de kinderen.
Wanneer de schenker-vruchtgebruiker nadien overlijdt, wast het vruchtgebruik automatisch aan bij de bloot eigendom en is hierover in principe geen erfbelasting meer verschuldigd.
Het gebrek aan enige taxatiemogelijkheid van de voorliggende situatie vormde een doorn in het oog van de Vlaamse Belastingdienst. Deze zocht een oplossing in de toepassing van de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.7 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF): “de roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden – voor de erfbelasting – geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen.” Het tegenbewijs was mogelijk, maar werd door de Vlaamse Belastingdienst vrij streng geïnterpreteerd. Enkel het bewijs dat de voorafgaande schenking van de deelbewijzen aan registratierecht was onderworpen, bleek voldoende om aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF te ontsnappen. Bij gebreke hieraan werden de deelbewijzen bij overlijden van de vruchtgebruiker ten volle onderworpen aan erfbelasting.
In feite werd zo het registreren in België van schenkingen van geldbeleggingen en effecten met voorbehoud van vruchtgebruik verplicht gemaakt in het Vlaams Gewest. Voorafgaande schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik via een Nederlandse notaris boden geen fiscale zekerheid.
Ook de aangroei van het vermogen van de maatschap (de zogenaamde “burgerlijke vruchten”) werd geviseerd. Dividenden en interesten die vanaf 1 juni 2017 werden gereserveerd of geïncorporeerd in het kapitaal van de maatschap, zouden worden beschouwd als een nieuwe gesplitste inschrijving, met de daaropvolgende erfbelasting bij overlijden van de vruchtgebruiker tot gevolg.
2. Beslissing van de Raad van State
Practici en rechtsgeleerden argumenteerden dat, met zijn standpunt en de vereiste van een voorafgaande, in België geregistreerde schenking (en aldus de betaling van Vlaamse schenkbelasting), de Vlaamse Belastingdienst een voorwaarde toevoegt aan de wettekst van artikel 2.7.1.0.7 VCF en machtsoverschrijding begaat. Immers, ook een niet-geregistreerde (of een in het buitenland geregistreerde) schenking voorafgaand aan de gesplitste inschrijving, zou conform deze wettekst voldoende tegenbewijs moeten opleveren.
De Raad van State volgde deze kritiek in het arrest dd. 12 juni 2018: “Aangezien noch de wettekst, noch de parlementaire voorbereiding, de registratie van de schenking in België oplegt en aangezien een fictiebepaling strikt moet worden uitgelegd, kan uit artikel 2.7.1.0.7 VCF niet worden afgeleid dat de schenking voorafgaand aan de gesplitste inschrijving maar als tegenbewijs kan worden aanvaard indien deze in België is geregistreerd.”
Het standpunt nr. 15004 van de Vlaamse Belastingdienst werd over de hele lijn vernietigd.
3. Toekomst?
Op 15 juni 2018 deelde de Vlaamse Belastingdienst via een bericht op zijn website mee dat hij zich onmiddellijk en volledig zal neerleggen bij het voormelde arrest. Belastingplichtigen die belast werden in toepassing van dit standpunt, kunnen nog een bezwaar indienen binnen de wettelijke bezwaartermijn van drie maanden na de verzenddatum van het aanslagbiljet.
Deze uitspraak is gunstig. De tussenkomst van een buitenlandse notaris bij een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik van geldbeleggingen en effecten wordt opnieuw mogelijk om de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF uit te sluiten. Burgerlijke vruchten (dividenden en interesten) hoeven niet langer te worden uitgekeerd om erfbelasting op deze geïncorporeerde vruchten te vermijden.
Echter, de kans bestaat dat een wetgevende ingreep de visie van de Vlaamse Belastingdienst alsnog bevestigt. Op dezelfde dag als die van het arrest van de Raad van State werd immers bij het Vlaams parlement een amendement ingediend waarbij werd voorgesteld het tegenbewijs, zoals voorzien in artikel 2.7.1.0.7 VCF, afhankelijk te maken van de vereiste van een voorafgaande (in België) geregistreerde schenking (en dus de betaling van (Vlaamse) schenkbelasting). Of dergelijke rechtsregel te zijner tijd de Europeesrechtelijke toets (vb. vrij verkeer van diensten) doorstaat, zal nog moeten blijken. Daarnaast is het nog onduidelijk op welke datum de Vlaamse decreetgever de nieuwe bepaling desgevallend zal doen ingaan.
Hoewel de slaagkans van voormeld amendement niet gegarandeerd is, is het duidelijk dat de strijd tegen de gesplitste inschrijving nog niet gestreden is.
Justine Bouckaert