Close

1 juni 2017

Niet-concurrentieverbod: mag je als bestuurder of aandeelhouder concurrerende activiteiten uitoefenen?

De discussie is algemeen gekend bij de overdracht van een bedrijf: de koper wil kost wat kost vermijden dat de verkoper een concurrerende activiteit opstart en wil deze niet-concurrentie liefst wereldwijd en levenslang afdwingen. De verkoper daarentegen wil zijn vrijheid behouden en alle mogelijkheden openhouden om later een nieuwe activiteit te starten. De praktijk leert dat in de meeste gevallen dan toch een niet concurrentiebeding wordt voorzien in de overnameovereenkomst.

Waar moet men op letten bij het ondertekenen van een dergelijk niet-concurrentiebeding? Bestaat er bovendien, los van het geschreven niet-concurrentiebeding, een algemeen principe van niet-concurrentie voor een bestuurder of aandeelhouder van een onderneming?

Niet-concurrentiebeding in overnameovereenkomst

Het uitgangspunt bij het opstellen van een niet-concurrentiebeding in een overnameovereenkomst is, net als bij de wettelijk omschreven niet-concurrentiebedingen (o.a. arbeidsovereenkomsten en handelsagentuurovereenkomsten), dat het beperkt moet zijn in tijd, ruimte en welk soort activiteiten het betreft.

Aangezien er geen specifieke wettelijke bepalingen bestaan die houvast kunnen bieden bij het uitschrijven van een niet-concurrentiebeding, blijft de invulling ervan een subjectief gegeven, rekening houdend met de nationale en Europese rechtspraktijk.

Met haar principearrest van 23 januari 2015 heeft het Hof van Cassatie nieuw licht geworpen op de beoordeling van de geldigheid van een niet-concurrentiebeding. Het Hof laat immers een gerechtelijke matiging van ongeldige bedingen toe, op voorwaarde dat dergelijke matiging contractueel voorzien is. De nietigheid van het volledige niet concurrentiebeding wordt hiermee vervangen door een gedeeltelijke nietigverklaring (zogenaamde “partiële nietigheidsleer”).

In het arrest van 25 juni 2015 bouwt het Hof van Cassatie verder op bovenvermeld principearrest. Echter, waar het Hof in het principearrest stelde dat een uitdrukkelijk (“geschreven”) deelbaarheidsbeding nodig was voor de toepassing van de partiële nietigheidsleer, wordt daar in het arrest van 25 juni 2015 van afgestapt. Immers, het Hof bevestigt de toepassing van de partiële nietigheidsleer, zelfs zonder verwijzing naar een uitdrukkelijke matigingsclausule in het overnamecontract. Wel dient nog steeds bewezen te worden dat het de bedoeling was van partijen om een deelbaar karakter toe te kennen aan het niet-concurrentiebeding.

Gelet op voorgaande bewijslast, blijft het dus aan te raden om in een niet-concurrentiebeding steeds volgende paragraaf toe te voegen: “Indien het niet-concurrentiebeding opgenomen in dit artikel, geheel of gedeeltelijk, nietig zou zijn, zal deze clausule herleid worden tot het ruimst mogelijke geldig niet concurrentiebeding.”

Concurrentieverbod voor aandeelhouder/bestuurder

Los van de wettelijke of contractuele niet-concurrentiebedingen (arbeidsovereenkomst, overnameovereenkomst, managementovereenkomst, etc.), stelt zich de vraag naar een algemeen principe van niet-concurrentie in het bedrijfsleven. Mogen (gewezen) bestuurders en aandeelhouders van een vennootschap activiteiten uitoefenen die concurrerend zijn?

Het Belgisch recht voorziet niet in een uitdrukkelijke wettelijke bepaling die de bestuurder een concurrentieverbod oplegt. Echter, dergelijk verbod vloeit wel voort uit het principe van de goede trouw en de daaraan gekoppelde loyauteitsverplichting van de bestuurder.

Meer nog, uit het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 13 oktober 2014 blijkt dat de niet-concurrentieverplichting ook nog voor een beperkte tijd nawerking kan hebben na de beëindiging van het bestuursmandaat, zonder dat specifiek in een bepaalde regeling werd voorzien (in casu ongeveer 10 maanden na einde bestuursmandaat).

Een aandeelhouder van een vennootschap daarentegen is in principe niet gebonden door een niet-concurrentieverplichting. Hierop bestaan echter uitzonderingen, die voornamelijk gekoppeld zijn aan de graad van het intuïtu personae-karakter en de graad van actieve betrokkenheid bij het dagelijks functioneren van de vennootschap van de aandeelhouder.

Het gebrek aan een specifieke wettelijke regeling zorgt voor rechtsonzekerheid bij alle betrokken partijen. Het is dan ook raadzaam voor enerzijds de bestuurder/aandeelhouder om voorzichtig te zijn met het uitvoeren van concurrerende activiteiten, en anderzijds voor de vennootschap om duidelijk geschreven afspraken te maken.

Sara Burm – Juliette Vanthuyne

Gepubliceerd in VOKA – Ondernemers Oost-Vlaanderen, editie 6, 1 juni 2017

Terug naar overzicht
WEBSITE DOOR CONCEPTTOSCREEN