Close

9 June 2016

Case law from the Belgian Court of Cassation on deduction of expenses – jubilant mood short-lived?

Full version only available in Dutch.

Het afgelopen anderhalf jaar heeft het Hof van Cassatie in enkele uitspraken het toepassingsgebied van artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (hierna verkort “WIB”) scherper gesteld.

Hoog tijd dus om even stil te staan bij wat deze rechtspraak concreet betekent en welke gevolgen dit heeft voor de toekomst.

1          Artikel 49 WIB – aftrekbaarheid beroepskosten: voorwaarden

Overeenkomstig artikel 49 WIB zijn als beroepskost aftrekbaar de kosten die de belastingplichtige (i) in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen (ii) om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (intentionaliteitsvereiste) en (iii) waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval dit niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.

Niettegenstaande artikel 49 WIB een duidelijke bepaling is die slechts drie voorwaarden bevat, stelt de administratie in haar administratieve commentaar als vierde voorwaarde dat er slechts sprake kan zijn van een aftrekbare beroepskost indien deze kost verband houdt met de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, i.e. noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de maatschappelijke activiteit of het statutair doel van de vennootschap (causaliteitsvereiste).

2          Intentionaliteitsvereiste – bezoldigingstheorie

Het eerste cassatiearrest waarnaar kan worden verwezen, heeft betrekking op de zogenaamde bezoldigingstheorie en de invulling van de intentionaliteitsvereiste. De feiten die aan bod komen in dit arrest zijn alom gekend: een natuurlijk persoon (in casu een arts) oefent zijn beroep uit via een vennootschap. Na verloop van tijd koopt de vennootschap een woning, die door de natuurlijk persoon (deels) privé gebruikt wordt. De natuurlijk persoon wordt in de personenbelasting op een voordeel van alle aard belast; de vennootschap trekt de uitgaven die zij voor de woning heeft gedragen als beroepskost af.

Deze structuur is een doorn in het oog van de administratie en deze verwerpt dan ook steevast de aftrek van deze kosten, aangezien – volgens de administratie – de kosten niet gedaan werden met het oog op het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten.

In een cassatiearrest dd. 13 november 2014 verwerpt het Hof van Cassatie evenwel het standpunt van de administratie. Volgens artikel 52, 3° 195, §1, eerste lid WIB dienen de bezoldigingen van bedrijfsleiders als beroepskosten te worden aangemerkt. De term “bezoldigingen” omvat alle verleende of toegekende beloningen, waaronder eveneens de voordelen van alle aard worden begrepen die uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid worden verkregen. De aard van de bezoldiging (in geld of in natura) is bijgevolg van geen belang: ook kosten verbonden aan de aankoop van een woning, die een vennootschap nadien gratis ter beschikking stelt aan haar zaakvoerder ter vergoeding van dienstprestaties voor de vennootschap, zijn aftrekbare beroepskosten. Dit logisch verband tussen het toekennen van een bezoldiging en de aftrekbaarheid daarvan als beroepskost, wordt de bezoldigingstheorie genoemd.

Voorgaande impliceert evenwel niet dat alle kosten die een vennootschap heeft gemaakt met betrekking tot de bezoldiging van haar bedrijfsleider automatisch als aftrekbare beroepskost kunnen worden beschouwd. Uit de concrete feiten zal immers steeds moeten blijken dat de bezoldiging weldegelijk een tegenprestatie vormt voor activiteiten die de bedrijfsleider heeft verricht ten behoeve van de vennootschap. Met andere woorden: de prestaties van de bedrijfsleider moeten aanleiding hebben gegeven tot het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten.

3          Causaliteitsvereiste

Waar het Hof van Cassatie in haar arrest dd. 13 november 2014 de bezoldigingstheorie heeft bevestigd, gaat het hof in haar arresten van 12 juni 2015 en 19 juni 2015 heel wat verder en neemt zij uitdrukkelijk afstand van de causaliteitsvereiste.

De causaliteitsvereiste vloeit voort uit een cassatiearrest van 18 januari 2001, waarbij het Hof van Cassatie stelde dat het loutere feit dat een kost door een vennootschap wordt gedragen, niet automatisch impliceert dat het om een aftrekbare beroepskost gaat. Om aftrekbaar te zijn, moet de kost noodzakelijkerwijze betrekking hebben op de maatschappelijke activiteit. Dit arrest was het middel bij uitstek voor de administratie om doeloverschrijdende kosten te verwerpen.

In haar arresten van 12 en 19 juni 2015 stelt het Hof van Cassatie uitdrukkelijk dat zij terugkomt op voormelde rechtspraak (i.e. arrest dd. 18 januari 2001). Het hof geeft aan dat uit artikel 49 WIB niet volgt dat de aftrek van bedrijfsuitgaven of bedrijfslasten afhankelijk is van de voorwaarde dat zij inherent zijn aan de maatschappelijke activiteit of het statutair doel van de vennootschap. Bijgevolg kunnen doeloverschrijdende kosten niet langer van de aftrek uitgesloten worden, evenwel op voorwaarde dat aan alle wettelijke voorwaarden van artikel 49 WIB – en in het bijzonder de intentionaliteitsvereiste – is voldaan.

4          Gevolgen en wetgevend ingrijpen

Over de precieze draagwijdte van voormelde rechtspraak – en in het bijzonder de cassatierechtspraak met betrekking tot de causaliteitsvereiste – kan gediscussieerd worden. Zo zou kunnen gesteld worden dat aangezien alle inkomsten die een vennootschap verkrijgt belastbare beroepsinkomsten zijn, het Hof van Cassatie nu heeft bevestigd dat alle kosten die een vennootschap maakt aftrekbare beroepskosten zijn, ongeacht er een verband bestaat met de maatschappelijke activiteit of het statutair doel.

Deze redenering lijkt ons echter te ver te gaan. Er mag niet uit het oog verloren worden dat artikel 49 WIB weldegelijk drie toepassingsvoorwaarden heeft waaraan dient voldaan te zijn. In de mate dat een kost aan deze toepassingsvoorwaarden voldoet – en in het bijzonder aan de voorwaarde dat de kost gedaan werd om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden – zal deze aftrekbaar zijn.

Bepaalde kosten, die een rechtstreeks verband hebben met de inkomstengenererende activa, zullen steeds beantwoorden aan deze intentionaliteitsvereiste. Voor kosten die evenwel niet onmiddellijk belastbare inkomsten opleveren voor de vennootschap (bijvoorbeeld bezoldigingen, sponsoring, …) zal de causaliteitsvereiste wel nog van belang zijn om aan te tonen dat de kosten effectief gedaan of gedragen werden met het oog op het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten en bijgevolg inkomsten kan genereren. De causaliteitsvereiste is dus niet langer een toepassingsvoorwaarde opdat een kost aftrekbaar zou zijn, maar kan wel nog dienst doen om te bewijzen dat aan de intentionaliteitsvereiste is voldaan.

Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat voormelde rechtspraak van het Hof van Cassatie met betrekking tot de causaliteitsvereiste mogelijk slechts van korte duur zal zijn. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd immers een wetsvoorstel ingediend om de causaliteitsvereiste in artikel 49 WIB in te schrijven. In de Memorie van Toelichting geven de indieners ook uitdrukkelijk weer dat het hun bedoeling is om de nieuwe rechtspraak van het Hof van Cassatie terug te draaien. Verder wordt in het wetsvoorstel gepreciseerd dat alle voordelen van alle aard die toegekend worden aan een bedrijfsleider of andere personeelsleden, moeten dienen als een vergoeding van werkelijke prestaties. Tot slot worden enkele voorbeelden (exemplatieve lijst) opgenomen in het wetsvoorstel, die men uitdrukkelijk wil uitsluiten van de toepassing van de kostenaftrek, zoals onder meer kosten om een voordeel van alle aard toe te kennen aan een bedrijfsleider welke op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen.

Het lijkt ons dat de indieners van het voorstel met een kanon op een mug wensen te schieten. Vooreerst verliezen zij uit het oog dat artikel 49 WIB weldegelijk drie concrete toepassingsvoorwaarden bevat die dienen voldaan te zijn opdat een kost fiscaal aftrekbaar zou zijn voor de vennootschap. De rechtspraak van het Hof van Cassatie verduidelijkt enkel deze toepassingsvoorwaarden, zonder dat zij een vrijgeleide betekent voor de vennootschap om iedere gemaakte kost fiscaal in aftrek te kunnen brengen. Bovendien creëert het wetsvoorstel bijkomende onzekerheid. Indien de wetswijziging zou goedgekeurd worden, kan de discussie opnieuw gestart worden welke kosten nu wel of niet aftrekbaar zullen zijn en kaderen binnen het maatschappelijk doel van de vennootschap. Tot slot viseert de wetswijziging niet enkel de kosten van een bedrijfsleiders van een vennootschap, maar ook de kosten die gemaakt worden voor werknemers die in loondienst werken. Zo zou kunnen gediscussieerd worden of de hogere kost voor de upgrade van een bedrijfswagen van een werknemer die promotie maakt wel nog een aftrekbare beroepskost is.

Voor meer duiding omtrent de rechtspraak inzake kostenaftrek en de eventuele gevolgen van het wetsvoorstel voor uw specifieke situatie, kan u ons uiteraard steeds contacteren.

Nicolas Lauwers

Terug naar overzicht
WEBSITE DOOR CONCEPTTOSCREEN